Het verhaal van 1602 (Bruinsbergen)

Het verhaal van 1602

Inleiding

Na ruim vier eeuwen is het verhaal over herbergier Harrie Doruszoon Siebers en Frederik Hendrik nog steeds niet verloren gegaan. Er kan na vier eeuwen natuurlijk het een en ander vergeten zijn te vertellen. Ook kan er misschien door de eeuwen heen wel iets bijgekomen zijn. Tenslotte is vier eeuwen een hele tijd. Maar lees of luister hoe boeiend dit historische verhaal hoe dan ook gebleven is.
 

Herberg Bruinsbergen op het zuidelijk legerkamp in 1602

Het ruikt lekker in de herberg, er is net brood gebakken en het stoofpotje pruttelt zacht. 
De laagstaande zon schijnt binnen en verlicht vooral de rook die er hangt. Enkele gasten drinken gezamenlijk een biertje. Ze vertellen wild gebarend en wachten rustig op de avond. Ogenschijnlijk ietwat nors onder een opgezette eekhoorn en een jonge das zit een bebaarde man met verband om zijn enkel in de hoek. Hij drinkt heet water met rozenbottel en trekt aan zijn pijp. Herberg Bruinsbergen staat aan de rand van de Reeksche bossen. Door vrij zicht op de moerassige omgeving ziet iedereen dit automatisch als een veilig thuis. Harrie de zoon van Dorus Siebers, is eigenaar van de herberg. Harrie runt het bedrijf met zijn grote liefde Kaat uit Zelland en hun 2 knappe dochters. 

Nu het druk is in Grave overnachten veel mensen in tenten rondom de herberg. Op het menu staat wild, Harrie kan vangen wat ie wil, maar het is Kaat die er haar fameuze potje van maakt. Harrie kent de mensen in de buurt en de mensen denken hem te kennen, want hij is er eentje van Dorussen. Harrie kent niet alleen het gebied, maar hij begrijpt het ook. Hij is meer dan één met de natuur, de natuur maakt een buiging voor Harrie. 
In het veld onder de fruitbomen lopen zijn koeien en achter de herberg liggen zijn varkens Babs en Brutus. Harrie heeft zojuist nog enkele konijnen en fazanten verlost uit hun strik en heeft eieren meegenomen uit het kippenhok. Hij loopt nog even naar zijn vennetje en zakt onderuit tegen de oude boomstam. Het wordt avond, muggen en juffers vliegen zenuwachtig, achterna gezeten door een vleermuis over de waterspiegel. Het is een zeldzaam warme voorjaarsavond voor de tijd van het jaar en zijn gedachten gaan terug naar zijn zoon. Hij kijkt naar boven en ziet geruststellend…. er staan meer sterren aan de hemel.

Plots komt Kaat aangerend en ze roept: ”Ze zijn er!” Harrie schrikt op en loopt naar zijn herberg. Het zijn de Staatsen, die Bruinsbergen met een bezoekje vereren. Het wordt wel ieder jaar drukker bij de herberg, maar dit jaar komen er ineens wel erg veel Staatsen tegelijk. Ze lijken nu een serieus plan te hebben voor een beleg van Grave. Ze zijn gelukkig drukker met het graven van wallen dan met het lastig vallen van hun dochters.

Eerder hebben ze al bezoek gehad van Spanjaarden onder leiding van de Hertog van Parma en daarna van Engelse troepen onder leiding van Francis Vere, die hun kamp hadden opgeslagen om de Spanjaarden weer uit Grave te verjagen. Francis die moeite had met het Brabantse dialect, was tijdens de jacht in een vossenklem van Harrie gelopen en moest door de handicap nu herstellen. Voor Harrie maakt afkomst, geloof of taal geen verschil. Bij het eerste bezoek vertelt hij iedereen: “Dit is mijn land, dit is mijn plek. Hier is het veilig en een klein beetje heilig.” Iedereen begrijpt meteen wat hij bedoelt en heeft ontzag voor zijn woorden, vooral ook omdat Harrie veel duidelijker vertelt met zijn ogen dan met zijn mond.

Na enkele dagen komt er een manneke polshoogte nemen op Bruinsbergen. Hij kijkt verwonderd rond en steekt onwennig zijn bleke hand uit. Alors vous êtes Harrie? Harrie zoon van Dorus? Van die sterke verhalen, van die lekkere stoofpot en moeten we bij jou zijn voor de jacht?” Harrie kijkt het knulletje aan en denkt: “Verdorie, ze worden steeds jonger en bleker.” Hij lijkt ongeveer net zo oud als zijn zoon. “Ja inderdaad,” zegt Harrie. “Wil je wild vangen en wil je weten waar de lekkerste vis zit, dan kan ik je helpen. Maar wie ben jij eigenlijk?” Het manneke stelt zich voor met een rits aan titels en moeilijke namen. Wat blijft hangen bij Harrie is Frederik Hendrik van Oranje. “Ik noem je Heintje, mooi Heintje, “ zegt Harrie met een lach.

“Kom zitten,” zegt Kaat, “ kom hier aan de stamtafel ……eet met ons mee.” Frederik Hendrik mist nogal wat gereedschap maar ziet snel hoe het ook kan, hij buigt voorover naar zijn bord om zijn witte kraag te ontzien en geniet van het eten. “Harrie, “ zegt Frederik Hendrik, “mijn soldaten verzetten veel grond met het graven van verdedigingswerken en blijven op die manier wel fit. Maar mijn officieren, die hangen hier maar wat rond, ze drinken en eten te veel en door het vele wachten gaan ze denken……… Kunnen mijn officieren niet voor jouw het wild drijven?”
Harrie denkt even na en zegt: “Nee, drijven is geen jagen. Als je blijft drijven, gooien ze je op de brandstapel! Het wild moet zelf inzien dat het gevangen is, anders wordt het te wild. Weet je wat? Om je officieren fit te houden, bouw ik rond de bruine bergen een trimbaan, dan kunnen je officieren iedere dag enkele rondjes trimmen, dan blijven ze wel fit.” 

Samen lopen ze na het eten een rondje over de Reeksche bergen en Harrie legt uit waar ze zijn. “Daar,” wijst Harrie,  “vanuit de grote Peel loopt het beekdal van de Halsche Beek en de Hoge raam en daar zie je lange bomen. Op ongeveer 3000 stappen ligt Grave. Blijf daar maar vandaan. Daar moet men nog leren hoe met elkaar om te gaan. Aan de andere kant zie je veel water dat komt allemaal uit de Maas bij Beers. Daar zie je de molen, daar brengen de boeren uit de Maashorst hun graan, achter de molen noemen ze het de Reek.” Ondertussen vertelt Harrie over de planten die ze passeren: gagel, kruipend mos en hengelkruid, een parasiet. Hij vertelt over de bomen in de natuur en: “Luister,” zegt Harrie, “de geelgors.” 
Voorzichtig lopen ze door het moeras en nemen het pontje over de vijver. Ze lopen verder over de heide. Frederik Hendriks interesse is volop gewekt. Dit zijn wetenswaardigheden die hij aan het hof niet leerde. Hij dacht: “Verdomd, had ik maar zo’n vader” en stamelde voorzichtig: “Excuse moi …….Harrie mag ik nog enkele dagen met je meelopen; mag ik misschien samen met je jagen?” “Natuurlijk,” zegt Harrie, “iedereen is hier welkom, maar als men ook nog geïnteresseerd is in mijn omgeving en mijn verhalen, dan is dat prachtig. Heintje kom morgen maar terug. Een uur voordat de zon op komt gaan we samen op pad.”

De zon is nog ondergedompeld in de Maas als ze er samen op uit trekken. Het is alleen de kalkoen die roept dat hij ze heeft gehoord. “Nu zachtjes praten,” zegt Harrie. Ze camoufleren zich als de natuur …… Harrie fluistert: “Hoor, ruik en luister, houd altijd rekening met de seizoenen en kijk naar de omgeving. Zoek naar sporen; loop met de wind in je gezicht naar het wild en zig zag om je prooi te verwarren. Verplaats je in je prooi. Ken je prooi; weet waar hij voedsel en waar vocht zoekt; ondermijn zijn zekerheden, sluit zijn vluchtwegen af. Ken zijn afhankelijkheden, maar houd ook rekening met de toekomst. Wil je later nog kunnen jagen ….vraag je altijd af waarom kan je hem vangen!” Telkens moet Harrie Hendrik waarschuwen:  “Geduld .. geduld, wacht op het juiste moment, vergeet nooit het grootste gevaar: De periode van angst bij de prooi. Sla niet toe omdat het kan, maar omdat het moet.” Zonder dat iemand iets heeft gehoord, hebben ze ondertussen 4 houtduiven, 2 reeën, 1 das en 1 dikke ever te pakken. Tis jammer dat die witte reiger werd gewaarschuwd door die bosuil, anders hadden ze ook nog prachtige witte veren gehad. 

Tevreden zitten ze na het avondeten voor de herberg; een kannetje wijn hebben ze zeker verdiend. Harrie weet goede raad met de wijn en Hendrik doet zijn best. Uit de kan drinken is hij niet gewend. Harrie trekt aan zijn pijp en vertelt dat hij een hekel heeft aan seizoenen met te veel water en aan de oorlog.  Hij verwacht dat de wereld nog ooit zo vredig zal zijn, dat zijn rookgedrag als grootste misdaad wordt gezien! 
Lachen gaat over in serieuzere verhalen en na het tweede kannetje hoeft Hendrik niet meer naar bed; hij slaapt al. Harrie gooit nog een blokje hout op het kampvuur en na enkele pullen bier, stommelt hij half dronken, omdat de alcohol dit van hem verwacht. “Jongen jongen, ik mis je zo. Was het water maar verdronken, dan had ik nu nog een zoon gehad..” . 

Harrie en Frederik zijn onafscheidelijk. Maar na de val van Grave moet Frederik Hendrik verder. Hij bedankt Harrie voor de wijze lessen. “Bedankt voor je verhalen, bedankt voor de trimbaan en wees gerust, ik kom zeker terug als ik verhalen heb verzameld.”
Harrie zegt: “Jongen, luister, je bent altijd welkom. Doe rustig aan met je schouder en zodra je net zoveel sterke verhalen kan vertellen als ik, dan zie ik je graag terug. Wacht even jongen ik heb nog een cadeau.” Harrie loopt naar binnen en komt terug met prachtige witte veren van een reiger.
 Frederik Hendrik van Oranje trekt twintig jaar lang vanaf het voorjaar tot in het najaar met het leger eropuit. Hij is succesvol en weet vele steden te bedwingen. 

Zijn eerste doelwit was Grol (Groenlo). Deze Gelderse stad omsingelde de prins volledig, zodat er niemand in of uit kon gaan. Met zijn blokkade voorkwam de prins dat de stad van buitenaf bevoorraad kon worden of versterkingen zou krijgen. Het aanleggen van zigzaggende loopgraven stelde zijn troepen in staat de stad van dichtbij onder vuur te nemen. Daarna was het snel afgelopen. De stadsmuren werden ondermijnd en de Grol gaf zich over. Met een gelijksoortige tactiek veroverde Frederik Hendrik in de jaren daarna ’s-Hertogenbosch, Venlo, Roermond, Sittard, Maastricht, Tongeren, Breda en Sas van Gent. Zijn wapenfeiten leverden hem zijn bijnaam ‘Stedendwinger’ op en zijn reputatie was bekend tot ver over de grenzen van de Nederlanden. Frederik Hendrik was nooit bang; hij wist exact wat hij kon, zijn manschappen zagen de witte pluimen van zijn hoed op de gevaarlijkste plekken opduiken.

37 jaar na het beleg van Grave trekt Frederik Hendrik van Schouwen-Duivenland naar Rheinberg. De kortste weg is via Eindhoven maar verrek denkt ie …ik heb ondertussen genoeg verhalen en ben toe aan wat rust.
Harrie zit buiten tegen zijn boomstam aan en kijkt over zijn vennetje. Zonder dat hij het heeft gemerkt staat plots een figuur voor hem. Hij ziet door de laagstaande zon alleen het contour, maar op een of andere manier weet het zeker: “Heintje jongen, kom je verhalen vertellen?” “Jazeker Harrie, wat heb ik uitgekeken naar deze dag. Wat ben ik blij dat ik weer naast je zitten mag. Moet je luisteren….” 
De verhalen worden sterker na iedere pul bier en Harrie hoort naar tevredenheid. “Ik had geduld en ik kende mijn vijand, tegen de wind in, zig zaggend; ik ondermijnde de zekerheden en ik sloeg toe omdat het moest, niet omdat het kon”. Ze proosten op de moerasdraak. Harrie is tevreden en onder de indruk. Tjonge jonge wat een verhalen! 
“Luister,” zegt Frederik Hendrik,  “ik ben naar vele landen gereisd en heb vele paleizen gebouwd, maar ondertussen weet ik dat je pas echt iets waardevols hebt gezien als je op Bruinsbergen bent geweest!” 
Harrie zegt: “Hendrik, jongen, je hebt genoeg verhalen verzameld. Laat de dingen nu maar even gebeuren; het is goed. Geniet van je rust en kom weer op kracht ….want dat is wat iedereen op Bruinsbergen doet!”
 

Nawoord

Ook wandelaars moeten vaak weer even op krachten komen. Neem daarom de woorden van Harrie Siebers uit lang vervlogen tijden serieus en weet dat ze nog altijd gelden.