Fietsend door de linie
Sinds december werk ik als coördinator onderzoek bij de Zuiderwaterlinie. Met een fietstocht in vijf delen maak ik kennis met de linie en haar heemkundigen. Voor het derde deel van mijn tocht verken ik de Stelling Breda-Geertruidenberg.
Over de restanten van de carnavalsviering heen vervolg ik op Aswoensdag mijn fietstocht door het Brabantse. In Etten-Leur spreek ik met Rob Hopstaken van de Legendejagers over het Beleg van Breda (1624-25), toen Breda door de Spaanse troepen werd heroverd op de Staatsen. Breda is tijdens de Tachtigjarige Oorlog een aantal keer van het ene naar het andere kamp overgegaan en onder al dit oorlogsgeweld had de directe omgeving van de stad zeer te lijden.
De Kleine Schans van Terheijden ligt ten noorden van Breda aan de Mark en aan de verbindingsweg tussen Amsterdam en Brussel. Terheijden werd vroeger omgeven door moerassig gebied dat gemakkelijk geïnundeerd kon worden. Fer van Vuuren vertelt me dat deze strategische ligging het dorp veel narigheid heeft opgeleverd: het lag altijd op de marsroutes van de legers en zodoende werd er veel gevochten en werden er vaak soldaten gelegerd. Het moeten voorzien in de behoeften van de legers stortte het dorp in armoe en na een bijzonder rampzalige periode kromp de bevolking van het dorp met wel 90%! Tegenwoordig is Terheijden weer een gezond dorp met een hechte gemeenschap die over het tragische verleden een heel geestig filmpje heeft gemaakt.
In hun boek over de Zuiderwaterlinie hebben de Legendejagers een mooi verhaal opgenomen over een Terheijdens gezin dat in 1624 drie soldaten van het Spaanse leger krijgt ingekwartierd. Goed om je te realiseren dat de soldaten die in het ‘Spaanse’ leger dienden, lang niet altijd uit Spanje zelf afkomstig waren. In die tijd voedden legers zich met huurlingen uit heel Europa en zodoende vochten Fransen soms tegen Ieren in het Nederlands-Spaanse conflict. Zo waren deze legers heuse culturele smeltkroezen.
Culturele uitwisseling en verwondering tussen de soldaten en de lokale inwoners vonden plaats door het systeem van inkwartiering. Dat gold ook voor Hollandse soldaten die bij Brabantse plattelandsgezinnen in huis waren geplaatst, zo bewijzen de fascinerende brieven van de Haagse Pieter de Quack aan zijn ouders uit de tijd van de Belgische Opstand (1833) die Nick Simonis me laat zien. In Made werd Pieter ingekwartierd bij een kruideniersgezin. Hij ergerde zich aan het feit dat hij ’s zondags niet kon uitslapen vanwege de gewoonte van alle vrouwen uit de wijde omgeving om na de kerkdienst hun inkopen te komen doen onder het genot van ‘koek en koffij’ en daarbij ‘een gesnater in den platten Noordbrabandschen taal aanheffen’. Pas ‘tegen elf uur is het huis van deze snaterende ganzen weder vrij’.
Van deze tocht neem ik mee dat oorlogssituaties kunnen zorgen voor allerlei culturele uitwisselingen. Ook heb ik geleerd dat de vertelkunst en het toneelspel (met een knipoog) goede manieren kunnen zijn om de resultaten van historisch onderzoek wereldkundig te maken. Eind februari zet ik mijn tocht voort in de Stelling van Willemstad!